Schreeuwen in de woestijn

Over onwrikbare benadeling, taal en emoties

Willem Beckers

Soms lijken cliënten in psychotherapie gebetonneerd in hun ervaringen van benadeling. De pendelbeweging tussen aansluiten bij de ervaringen van de cliënt en het verkennen van nieuwe of veelzijdige perspectieven komt moeilijk op gang. Het therapeutisch proces blijft als het ware hangen in de last en het erkennen daarvan. Dit heeft een zwaar en vermoeiend effect op de therapie en op de therapeut. Wanneer de cliënt andere mensen op extreme of bizarre wijze gaat beschrijven, komt aansluiten bij de benadeling van de cliënt onder grote druk te staan. Er ontstaat een vervreemdende lus: hoe meer uitzinnig, verwijtend of pathologisch de cliënt de anderen beschrijft, hoe problematischer de cliënt daarmee zelf verschijnt. Hiermee raakt het zicht op betekenisvolle uitwisselingen en mogelijk constructieve effecten van de therapie verloren en de onderzoekende, betrokken houding van de therapeut dreigt te worden vervangen door een met pathologie verklarende of strikt responsabiliserende positionering.

In dit artikel wil ik aan de hand van een casus de zoektocht belichten rond het hanteren van massieve en oninvoelbare benadelingsvertogen binnen individuele systemische psychotherapie. Ik illustreer hoe een relationele aandacht voor de emoties van cliënten bijdraagt aan het bestendigen van de therapeutische relatie en leidt tot nieuwe, waardevolle en contextgebonden exploraties.

Charlie is 52 jaar. Hij heeft zich aangemeld omwille van zijn grote frustraties rond Niels, zijn vijftienjarige zoon. Charlie raakt niet wijs uit Niels wispelturige gedrag en aanhoudend experimenteergedrag met cannabis. Hij ergert zich blauw aan de voor hem extreme laisser-faire houding rond alles wat met school te maken heeft.

Bijkomend vindt hij het bijzonder moeilijk om hier met Niels over te spreken en hem bij te sturen, want sinds de scheiding met zijn vrouw enkele jaren geleden komt Niels onregelmatig bij Charlie over de vloer. Het laatste jaar is het zelfs zo dat Niels bijna nooit komt, tenzij dit – volgens Charlie – voor zijn zoon goed uitkomt. ‘Is er een feest hier in de buurt, dan krijg ik natuurlijk wél telefoon!’

Hoe ben ik ouder van een kind dat niet ‘onder mijn dak woont’? Welke verwachtingen stel ik en hoever ga ik om die verwachtingen vast te houden? Deze vragen zijn de rode draad van Charlies zoektocht.

In de eerste gesprekken vertelt Charlie dat Niels hem het bloed onder de nagels vandaan haalt, omdat Niels niet tegemoet wil komen aan een heldere regeling over wanneer hij langskomt. Hij vindt het ook frustrerend dat Niels hem verwijt te streng te zijn, terwijl hij het ‘supergezellig’ heeft bij zijn moeder. Charlie vindt dat ‘een compleet belachelijk idee’. Hij stelt nu eenmaal heldere grenzen, in tegenstelling tot zijn moeder. ‘Die is’, zo zegt Charlie, ‘een complete losbol die zich meer als een vriendin dan als een moeder gedraagt. Daar mag alles en er staat niets tegenover!’

Charlie zucht en vloekt in het rond. Hij uit veel frustraties over de school (‘ambtenarenvolk!’) en de hulpverlening (‘mijn zoon zegt daar één keer dat hij het niet over de wiet wil hebben en voilà, iedereen laat hem gerust’). Charlie vindt dat er vaak duidelijke oplossingen zijn voor het amateurisme of de beslissingsverlegenheid van anderen, maar wuift zijn hoop op verandering weg: ‘Nobody cares, man’.

Vaak passeren er ook allerlei onderwerpen uit de actualiteit in snel tempo de revue, zoals de werkloosheidscijfers, de macht van sociale media of het milieu. Charlie wil aangeven dat vele kwesties hem beroeren, maar ook snel een bron van ergernis zijn. Toch gaat er geen gesprek voorbij zonder het kernthema. ‘Ik wil het nog over Niels hebben, want daar word ik gek van.’

Een hevige stijl verdragen

Als buitenstaander behoud je doorgaans wat makkelijker de luxe om de caleidoscopische aard van relaties voor ogen te houden. Mensen verschillen in hoe ze relaties omschrijven, wat ze er waardevol of vanzelfsprekend aan vinden, waar ze aandacht voor hebben of hoe ze uitwisselingen interpreteren. In de dagelijkse praktijk kijken mensen echter snel door dezelfde ‘lens’ en met overeenkomstige verwachtingen naar hun relaties, met allerlei misverstanden, spanningsvelden en teleurstellingen tot gevolg.

Ik ben me bewust van deze verschillende perspectieven wanneer ik met Charlie spreek over de voor hem onhoudbare, niet te verdragen ervaringen van onbegrip en onrecht. Deze zijn voor hem immers verbonden aan door de tijd heen opgebouwde en verklarende probleemdefinities. Hoewel daar voor mij als buitenstaander vele variaties in denkbaar zijn, staan ze voor Charlie zo pertinent op de voorgrond dat alternatieve gedachten of betekenissen in onze eerste gesprekken slechts sluimeren in de verre uithoeken van de kamer.

Ik probeer Charlies hevige stijl te verdragen, laat veel ruimte om hem zijn verzuchtingen te laten benoemen en probeer uitgebreid stil te staan bij het tot stand komen van zijn zienswijzen en frustraties. Ik schat in dat het niet ontwijken of bediscussiëren, maar expliciet onderzoeken van zijn benadelings- verhalen een meer bedaarde, minder door grommende emoties omgeven sfeer mogelijk maakt. Het is mijn hypothese dat dit bijdraagt aan Charlies ervaring van en nood om begrepen te kunnen worden. Een ervaring die, als ik diezelfde hypothese volg, Charlie als ouder vaak lijkt te ontberen, met een stampvoe- tende man tot gevolg.

Ik hoop zo ook samen met Charlie enkele contexten te verkennen die wat meer sociaal herkenbaar en minder intentioneel gekleurd zijn, zoals onvermijdelijke gezinsfasefricties richting volwassenheid of het normaliseren van verschil in ouderschapsstijlen (en hoe deze soms ‘uitvergroot’ worden na scheiding).

De mantra’s van Charlie

Van een opleidingsdag lang geleden herinner ik me een uitspraak van een opleider: ‘Wil je iets toevoegen aan een dominant verhaal, doe dat dan met een druppelteller.’ Het is een zin die ik ter harte neem; ik ben geduldig in mijn gesprekken met Charlie.

Regelmatig licht ik iets op in zijn relaas waarbij misschien zichtbaar wordt dat de situatie ook voor anderen ingewikkeld kan zijn (‘Het lijkt wel alsof iedereen in de war was over wat nu te doen?’). Soms verweef ik wat humor, waardoor een vervelende intentie wat meer sociale kleur zou kunnen krijgen (‘Zo’n puberfase. Je zal je soms wel afvragen hoelang die kan duren!’).

Charlie staat dat meestal toe, hij gromt er iets bij en zet dan zijn verhaal verder. Ik beschouw het als ‘winst’ dat Charlie die kleine pendelbeweging tussen aansluiten en onderscheiden van mij verdraagt. Er ontstaat zo ook wat bestaansrecht voor andere betekenisverlenende contexten. Mijn opleider zit weer op mijn schouder: ‘het zijn de schepen die op de achtergrond voorbijvaren.’

Toch is het zo dat de mantra’s van Charlie me soms zwaar vallen. De grootspraak, het spijkers op laag water zoeken, de manier waarop alle nieuwe gebeurtenissen worden opgezogen in strakke interpretaties. Ik moet me soms serieus ‘opladen’ als ik me realiseer dat ik hem het volgende uur zal zien.

Het helpt dat, wanneer ik de effecten van onze samenwerking bevraag, Charlie aangeeft dat hij wel graag met me spreekt, ook al vindt hij dat er niet zo veel verandert aan de situatie. Hij waardeert dat hij zijn verhaal mag doen en met mij van gedachten kan wisselen. Hij zegt dat hij veel stress voelt en dat een avond na een gesprek altijd ‘wat rustiger verloopt’.

Spreken met Charlie voelt aan alsof je in de zee net je hoofd boven water kan houden als er weer een hoge golf voorbijkomt. Je weet dat het voorbijgaat en eens die golf is gepasseerd, heb je weer een interessant zicht op het hele schouwspel van het water. Maar je schudt je hoofd maar nét boven die golven uit. En de tussenfases zijn soms kort.

Expliciet en persoonlijk

Ook al vind ik de gesprekken soms vermoeiend, slepend of frustrerend, ik bewaar altijd een zeker begrip voor Charlie en de positie waarin hij zich bevindt. Als je in het leven staat zoals ik hem te zien krijg, vol beredeneerde visies over alles wat schots en scheef is en vol radicale overtuigingen over wat daar een oplossing voor is, dan heb je géén gemakkelijk leven. Al helemaal niet wanneer daar in je aanvoelen zo ongelooflijk weinig rekening mee wordt gehouden.

Ik merk echter dat mijn begrip na verloop van tijd onder druk komt te staan. In de groeiende vertrouwdheid van de werkrelatie neemt Charlie geen blad voor de mond. Hij wordt zó expliciet, veroordelend en persoonlijk in zijn visie op zijn Niels, dat ik zijn betoog nog moeilijk kan vatten. Ik schrik van de heftigheid en het bizarre karakter van zijn bewoordingen.

Ch: Deze week kreeg ik een videocall van Niels. Hij wil blijkbaar voor zijn verjaardag binnen enkele maanden een brommertje kopen, om tijdens het weekend naar zijn lief te gaan en naar zijn werk.

Th: Oh, ja?
Ch: Ik vind dat weggesmeten geld want echte afstanden moet hij nooit doen
. Maar weet je wat echt straf is? Hij zegt mij dat zijn moeder blijkbaar geld geeft voor de aanschaf van dat ding. En nu belt hij mij met de vraag of ik dat ook wil doen!

Th: Is het een dure brommer?
Ch: Daarover gaat het nog niet eens. Hoe haalt hij het in zijn hoofd om
gewoon kurkdroog te vragen of ik daarin wil bijdragen? Ik heb hem in zes weken niet meer gezien, hem amper gehoord, en dan durft hij zonder blikken of blozen zo een vraag te stellen?

Th: Heb je hem daar iets van uitgelegd, dat je verbaasd bent om zo plots van hem te horen en dan nog met een vraag over geld?

Ch: Wat mij echt opviel was hoe geslepen hij dat dan aanpakt. Eerst zowat vragen van ‘hey, alles oké?’, om dan over je werk te beginnen, over te stappen naar die brommer, dan te vermelden dat je moeder mee betaalt en dán stelt hij pas die vraag aan mij. Weet je, ik mag hier eerlijk zijn hè. Er is echt iets he-le-maal mis met die jongen.

Th: Hoe bedoel je dat?
Charlie windt zich heel erg op.
Ch: Ik kom tot de conclusie dat hij het soort jongen is dat later een echte narcist wordt. Geslepen tot in de details, constant aan het nadenken hoe hij mij kan manipuleren. Hij geniet ervan als dat hem lukt. Het is allemaal gepland, allemaal zo beredeneerd. Zo een mannen zijn echte haviken! Die willen je gewoon misbruiken, zonder een grammetje spijt.

Charlie ziet mijn opgetrokken wenkbrauw.
Ch: Ja, ik ben nu heel eerlijk hè. Ik denk dat al lang hoor, maar ondertussen
is het kristalhelder. Niemand ziet het, maar ik heb dat door. Hij wil mij gewoon onder zijn duim drukken! Dus ik ben ijzig kalm gebleven en heb hem gezegd: ‘Je gaat me niet om de tuin leiden, Niels. Denk je nu echt dat ik dat zomaar zou doen? Het is ziekelijk hoe ik naar je poppen moet dansen.’

Ook in een volgend gesprek herneemt Charlie zijn visie op Niels. Hij heeft Niels nog teruggebeld en hem verteld dat hij zijn vader bewust manipuleert. Hij kan beter eens nadenken over hoe schadelijk zijn manieren van doen zijn voor andere mensen.

Hij heeft opzoekingswerk gedaan en zegt dat Niels hoog zou scoren als hij zou onderzocht worden op narcisme of een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Charlie gesticuleert uitbundig en plaatst zichzelf met gepolariseerde woorden in een extreme verhouding ten opzichte van zijn zoon, met een ‘wolf in schaapsvacht’ aan de ene zijde en een ‘slachtoffer van misbruik’ aan de andere. Charlie heeft nu een heel gespannen houding, met gekromde vingers die drukken op zijn schoot en een grimas die niet meer van zijn gezicht verdwijnt.

Ik kijk hem ook minder aan dan anders. Ik hang meer achteruit in mijn stoel, merk dat ik er heel ongemakkelijk bij zit. Ik heb het gevoel dat ik de grip op het gesprek ben verloren en dat ik de onrustige sfeer moet indijken. Ik kantel mijn hoofd bedenkelijk van links naar rechts, alsof ik wil zeggen: ‘Kom op. Doe es wat rustig.’ Toch reageer ik veel minder, wat ik dan weer afkeur bij mezelf, want wat hij zegt, raakt kant noch wal.

Na dat laatste gesprek blijf ik verweesd achter. Hoe kan ik verstaan dat hij een dérgelijk beeld van zijn zoon heeft? Hoe is het mogelijk dat hij met zoveel gal in zijn intonatie zijn zoon ziet als een soort van monsterachtig wezen? In de voorbeelden die hij van Niels gedrag beschrijft hoor ik misschien wel iets van de vervelende grillen van een opportunistische puber, maar de interpretaties van Charlie en zijn fulminerend, buitensporig woordgebruik hebben een bevreemdend en verstommend effect.

Ik heb Charlies gedachten en ideeën altijd kunnen plaatsen, maar nu ben ik hem kwijt. Ik heb mijn uiterste best gedaan om Charlie te begrijpen, maar nu ik geen logica meer kan ontcijferen in wat hij zegt, verlies ik ook de notie van Charlie als iemand die überhaupt te begrijpen valt.

Zijn massieve benadelingsverhalen lijken niet langer nog iets van uitwisselingen te beschrijven, maar worden slechts een spiegelende reflectie van zijn aard en eigenheid. Niet Niels wordt daarmee ontmaskerd als bijzonder problematisch, zoals Charlie probeert duidelijk te maken, maar net de vader die hem portretteert.

De olifant in de kamer

Het is verbazingwekkend hoe snel door dergelijke gedachten de afstand tegenover een cliënt groeit en het waardevolle van de samenwerking tussen haakjes wordt geplaatst. Ook de eigen competentie als therapeut krijgt een knauw: sluit ik te veel aan op de gevoelswereld van Charlie? Laat ik de samen- leving en stemmen van anderen te veel buiten onze samenwerking? Ben ik te weinig confronterend, bied ik te weinig tegenspraak, heb ik te veel geduld met deze man? Ik begin te vermoeden dat ik bijdraag aan het in stand houden van een blinde vlek die als the elephant in the room in de verte uit een misthoorn schalt: ‘Charlie, heb jij eigenlijk énig zicht op de effecten van jouw gedrag op andere mensen? Wat voor een man ben jij eigenlijk?’

Ik ben ongerust dat ik de manier waarop Charlie de wereld ervaart, heb onderschat en zijn mogelijkheden om zijn eigen gedrag of dat van anderen te contextualiseren heb overschat. Misschien kent onze samenwerking strenge limieten en kunnen we helemaal niet onderzoeken hoe hij vanuit verschillende perspectieven naar zijn zoon kan kijken. Misschien demonstreren zijn uitspraken dat ik zijn houding juist moet begrijpen in het licht van Charlies eigen persoonlijkheidsproblematiek.

Met deze gedachten versmalt mijn blikveld en verschuift mijn positie. Ik voel de reflex opkomen om met scherpe, klare taal de intenties van Niels te normaliseren. Ik heb al wel eerder cliënten geconfronteerd met hoe hun doen en laten lastig of pijnlijk kan overkomen op anderen, maar dan als onderdeel van een meerstemmig gesprek. Bij Charlie lijkt deze focus eerder de vorm aan te nemen van een responsabiliserende opdracht.

Al deze overwegingen halen mijn hypotheses en onze eerdere uitwisselingen als een sneeuwbaleffect onderuit en plaatsen een nieuw, dominant perspectief resoluut op de voorgrond: dat van het onoverbrugbare tussen Charlie en mij.

Eerlijk mogen zijn

Een week later overvalt me een prikkelende gedachte bij het lezen van de weekendkrant. Ik lees een recensie van het nieuwe album van een band die ik al jaren volg en een bijzonder warm hart toedraag. De journalist is lovend over het album, maar toch stoor ik me ergens aan wat ik lees. Hij geeft aan dat het kenmerkend is dat de zanger in de nummers soms ‘door merg en been schreeuwt’. Het zou volgens hem zonde zijn als de luisteraar dit stemgebruik afdoet als ‘teringherrie’, omdat er ‘achter dit schreeuwen’ wel degelijk een betekenis is te vinden wanneer je de tegenslagen, de frustraties en het verdriet in het verhaal van de bandleden beter kent.

Vanaf de eerste keer dat ik de band beluisterde, heb ik ervaren dat het schreeuwen zelf me onmiddellijk raakte, nog voor ik het kon ‘plaatsen’. Het geluid was zo dynamisch, geëmotioneerd én emotionerend. In die zin ging de journalist in zijn betoog voorbij aan een heel direct verbindingsspoor. Er is immers niet alleen connectie mogelijk met wat de zanger bedoelt, maar ook met wat hij in het nummer doet.

Dat leidt me tot andere overwegingen over mijn cliënt. Als ik kijk naar het verloop van de therapie en de gegevenheid dat we elkaar nu toch al een flink aantal keer hebben gesproken, bedenk ik dat Charlie en ik misschien ergens op een logisch punt zijn aangekomen. Misschien is de vraag ‘wie is Charlie?’ een minder relevante vraag dan ‘wat is onze dialoog?’. Misschien is onze relatie niet gelimiteerd, maar net gegroeid en kunnen we inderdaad eerlijk zijn met elkaar, met daarin ook ruimte voor de meest ‘rauwe’ emoties of ‘lelijke’ gedachten. Niet omdat Charlie zo een verschrikking is, maar omdat het ondertussen tussen ons mogelijk is.

Hoe kan ik de sfeer waarin onze gesprekken terecht zijn gekomen niet zien als problematisch, maar als betekenisvol? Misschien moet ik mezelf niet barricaderen in een soort responsabiliseringsmodus of opvoedingsdrive, maar net nóg meer vertragen, nog meer plaatsmaken voor dialoog en dynamiek. Ik moet terugdenken aan een zin die Charlie de laatste gesprekken nadrukkelijk en luid in de mond heeft genomen. ‘Eerlijk mogen zijn.’ De slogans die er vervolgens uitvloeien hebben bij Charlie blikkerende tanden, maar ‘eerlijk mogen zijn’ zegt misschien ook iets over fragiliteit en vertrouwelijkheid.

Ik besluit om in een volgende afspraak met Charlie niet van een onoverbrugbare afstand uit te gaan, maar te vertrekken vanuit het idee dat we ons eigenlijk net midden op de brug bevinden. Ik probeer me niet te concentreren op waar onze ontmoeting naartoe moet gaan, maar op wat er gebeurt wanneer we elkaar ontmoeten. Ik wil terug naar de woorden gaan en het gesprek meer beleven zoals het zich ontvouwt.

Th: Charlie, ik wil je laten weten dat onze laatste gesprekken toch wel een indruk op mij hebben achtergelaten. Ik verschoot van de heftigheid, het woordgebruik waarmee je sprak over Niels. Als je over hem spreekt, kan je al wel eens van leer trekken, maar nu ervaarde ik dat je, zelfs voor jouw doen, bijzonder gespannen was. Je liep wat over, zo.

Charlie haalt de handen op.

Ch: Ik kan soms heel boos zijn.
Th: Zeker. Maar wat me daarin vooral bijbleef was dat jij herhaaldelijk ook
hebt gezegd: ik mag hier eerlijk zijn.

Ch: Ja.

Th: Dat heeft me beziggehouden.
Ch: Ja?
Th: Ja. Omdat ik me achteraf afvroeg: is Charlie nu echt eerlijk met me? Zou
dat voor hem een belangrijk moment zijn in onze samenwerking? Zou het hem moeite kosten?

Charlie glimlacht.

Ch: Op welke vraag wil je dat ik antwoord geef, want dat zijn er drie.
Th: Dat is zo. Kies er maar één.
Charlie leunt achterover en staart naar het plafond.
Ch: Achteraf dacht ik: misschien had ik op mijn tong moeten bijten. Je gaat
op in je verhaal, maar je kan soms ook denken dat je te veel hebt gezegd, dat er precies te veel woorden uit je mond zijn gekomen.
Th: Ja, dat heb ik ook wel eens … Maar je was echt eerlijk dan.
Ch: Ja.
Th: Merci, Charlie. Dat waardeer ik.
Ch: Bedankt.
Th: Ik had de indruk dat je echt heel gespannen was.
Ch: Ja, dat wel.
Th: Mag ik nog eens terug naar die spanning gaan?
Charlie haalt de schouders op en glimlacht.
Ch: Misschien.
Ik glimlach terug.
Th: Als ik er te lang op blijf hangen, moet je het me maar zeggen. Maar ik heb
een paar woorden omcirkeld uit onze laatste gesprekken.
Ch: Ja? Welke dan?
Th: Woorden die me nieuwsgierig maken. Die je niet elke dag hoort.

Ch: Mm …
Th: Ik ga ze je voorlezen. Wanneer je ze terughoort, wil je me dan een plezier
doen en eerst even rustig nadenken. En vertel me dan welke associaties ze oproepen.

Ch: Goed.

Ik neem de tijd om de woorden op mijn blad voor te lezen.

Th: Wolf in schapenvacht. Misbruik. Slachtoffer. Manipulatie. Sadist. Narcisme. Stoornis. Ziekelijk.

Ch: Mm … Doet me denken aan Niels, de laatste tijd toch.

Th: Ja.
Ik schrijf zijn naam op een blad.
Th: Is er nog iets of iemand waar je aan moet denken?

Ch: Mijn vroegere baas.

Th: Hoe heet hij?
Ch: Marcel.
Th: Okay … Ik zet de naam naast die van Niels.
Ch: Aan mijn ex.
Ik schrijf op: Jasmijn.
Ch: En aan mijn moeder en mijn vader. Betty. En André.
Ik herhaal de namen, schrijf ze op en kijk weer naar Charlie.
Ch: Dat zijn eigenlijk twee figuren hoor.
Th: Figuren? Oh ja?
Ch: Mmm.
Th: Nog iets of iemand?
Ch: Aan Wommelgem.
Th: Ben je daar opgegroeid?
Ch: Ja.
Charlie zit voorovergebogen en bijt op zijn nagels.
Th: Kan je me iets meer vertellen over Wommelgem, Charlie? Het is een
dorp dat ik alleen van naam ken.

Het fragment hierboven illustreert hoe de woorden weer wat ‘dansen’ met elkaar. We zijn nauwer in gesprek, benieuwd naar en alert op wat de ander zegt en hoe die erbij zit. Ik voel me er rustiger bijzitten, alsof ik weer wat indaal in onze dialoog.

Doorheen het vertragen van het gesprek en het verkennen van de woordkeuzes van Charlie komen er nieuwe verhalen en anekdotes in beeld. Het zijn geschiedeniselementen en ervaringen die daarvoor onzichtbaar waren gebleven in de drukkende focus van het ‘hier en nu’. In onze dialoog raken de ordeningen die Charlie maakt over hoe hij de huidige situatie beleeft, verweven met andere ervaringen. Zijn woorden van ‘nu’ blijken geconnecteerd met de kroniek van vele uitwisselingen uit zijn leven en de gevoelens die daarin huizen.

Charlie vertelt dat hij is opgegroeid in Wommelgem als kleinzoon van een Britse militair die in België is gebleven. Betty en André waren zwijgzame en veeleisende ouders. Hij moest alle dagen helpen bij de voorbereiding en de opruimklussen van zijn vaders werk als schilder.

Het hele gezin was aangesloten bij een schuttersvereniging en alle vrije tijd werd hier besteed. Charlie bracht vele uren door op een bank, starend naar de roos. Op sommige zondagen schoot men een houten vogel van een hoge paal. ‘Als ik daaraan terugdenk, dan voel ik weer de pijn in mijn nek van een hele dag omhoog te staren. Ik had geen talent, ik was er niet graag.’

Charlie had een zus die een stuk ouder was. Kate was geboren met een zware mentale beperking en woonde in een tehuis. Charlie kwam daar nooit, er werd niet over Kate gesproken, hij heeft weinig herinneringen aan haar. Het contact met zijn ouders verwaterde toen hij ging samenwonen met Jasmijn. Enkele jaren later hoorde hij van kennissen dat zijn zus was gestorven. Een uitnodiging voor de begrafenis had hij niet gekregen.

Charlie vertelt dat wanneer Niels nog een baby was, hij ’s nachts een soort van aanval heeft gekregen. De dokters verdachten Charlie van Niels te hebben door elkaar geschud en er werd een onderzoek gevoerd naar mishandeling en verwaarlozing. De zaak werd later geseponeerd wegens onvoldoende bewijzen, maar Charlie zegt dat zijn naam nooit is gezuiverd en hij altijd voelde dat de dokters hem wantrouwden.

Charlie kreeg ook ruzie met zijn baas omdat zijn werk als magazijnbeheerder leed onder alle stress en bezigheden die met het hele onderzoek te maken hadden. ‘Dat was ook zo,’ zegt Charlie, ‘maar ik wil het jou wel eens zien doen als ze je in de hel droppen en je mag er niet uit.’ Hij werkte er tien jaar, maar werd strategisch ontslagen bij een reorganisatie van het bedrijf.

Uiteindelijk hield ook zijn relatie niet stand en Jasmijn vertrok. Ik vraag of Charlie inschat dat dit met het hele onderzoek en de verdenkingen te maken heeft. Hij zegt dat hij dat lang heeft gedacht, maar nu denkt hij dat ze gewoon vond dat het gras elders groener was. Ze was niet langer in hem geïnteresseerd.

De nieuwe verhaallijnen schetsen een beeld over vervlochten ervaringen van ontgoocheling, vervreemding en protest. Ik hoor er woorden in terugkomen die hij gebruikt om ook huidige situaties en interacties te omschrijven. Het zijn woorden die in deze nieuwe ervaringen soms niet lijken te passen, maar ergens geraaktheden vertolken, een reactie kracht bijzetten of gewoon ‘opduiken’, uit een soort van gewoonte. Ze klinken me veel minder bizar.

Ik probeer dicht bij het gesprek en deze ‘tussenmenselijke resonantie’ te blijven: hoe hij spreekt, wat hij zegt, zijn tempo, houding en gebaren. Ik ben aandachtig voor hoe eerdere verhalen of hun impact ook nu verschijnen en de conversatie beïnvloeden. Ik probeer zijn manieren van doen en zijn woordgebruik op te merken en erop in te gaan, in plaats van achteraf na te denken over wat dit alles aan betekenissen draagt.

Ik merk ook aan Charlie dat hij meer beheerst aanwezig is in het gesprek. Zijn blik is wat verzacht. Hij lijkt minder te worden overmand door emoties en wanneer hij er zelf connectie mee maakt, laat hij me toe daar ook iets van rechtstreekse taal aan te geven.

Th: Je hebt heel wat achter de kiezen.
Ch: Ja.
Th: Ik denk dat je het idee hebt dat mensen je al veel hebben verbaasd en
teleurgesteld in je leven.
Ch: Ja. Maar ik laat me niet kapot maken. Dat gun ik ze niet. Ik doe de dingen
zoals ik ze zelf wil, ik maak mijn eigen keuzes, ik laat mij niet beduvelen …

Th: Merk je dat je heel aandachtig bent voor wat mensen doen? Wat ze van je willen, welke ideeën ze over jou hebben? Ch: Mm …

Th: Zou ik mogen zeggen dat Niels een papa heeft die heel alert in het leven staat? Die snel ergens voelt ‘ik moet oppassen’.

Ch: Dat zou wel kunnen, denk ik.
Th: Ik laat het niet gebeuren. Ik laat me niet dicteren?
Ch: Mm …
Charlie wrijft over zijn gezicht.
Th: Ik denk het nu ook te zien, als ik dat zeg: ‘Ik laat me niet dicteren’ en je zo
in je gezicht wrijft. Ik zie dat je daarop reageert.
Ch: Ik ben daar echt gevoelig voor.
Charlie doet zijn tien vingers snel even simultaan open en dicht en illustreert flikkerende koplampen. Ik glimlach en doe zijn gebaar na.
Th: Charlie the volcano.
Charlie haalt zijn schouders op.
Ch: Woesj.

Emotionele ladingen

Volgens Fredman (2004) kan ons emotioneel woordgebruik nooit begrepen worden zonder rekening te houden met de uitwisselingen waarbinnen deze woorden worden uitgesproken. We kunnen een woord zoals ‘blijdschap’ of ‘woede’ niet begrijpen zonder de relationele en socio-culturele context die deze woorden mee beïnvloeden. In het betoog van Fredman hebben mensen geen emoties, ze doen emoties met en via elkaar.

Tegelijk is het emotionele lexicon natuurlijk geen exclusieve eigenaar van hoe mensen dan emoties ‘doen’. We gebruiken in vele gevallen andere taal om onze emoties uit te drukken: woorden en zinsconstructies die vaak onrechtreeks gestalte geven aan de betrokkenheden en behoeftes die ze herbergen.

Ook de muziekjournalist maakt in zijn recensie een dichotomie tussen enerzijds ‘de herrie van het schreeuwen’ en anderzijds het benieuwd zijn naar de ‘achterliggende betekenissen’. Don’t judge a book by its cover, zegt hij. Een filosofie die veel therapeuten zullen onderschrijven.

Het uitgangspunt om niet naar de woorden te luisteren (the cover), maar naar wat mensen bedoelen (the book) stelt de therapeut echter voor een lastige kwestie wanneer hij geconfronteerd wordt met bijzonder deviante benadelingsverhalen. Er zijn immers grenzen aan onze mogelijkheden om voorbij de zogenaamde herrie te kijken. We kunnen ons niet bevrijden van de impact van woordgebruik op onze betekenisgeving en bijgevolg ook op de neiging tot omschrijving van de ander. Wanneer wat mensen zeggen ons dermate vult met ongemak, misprijzen of ongeloof, dreigen we onze ambitie te verliezen om onderliggende gevoeligheden en geraaktheden te onderzoeken.

Wanneer we slechts betekenis toewijzen aan wat er zich achter de woorden begeeft, ontnemen we ons in therapie nog een bijkomende kans. We verliezen immers de reflex om ook te reageren op de woorden zelf en hoe deze woorden emoties ‘doen’.

Bij groteske of massieve benadelingsverhalen van cliënten is het een helpende hypothese om woordgebruik te beschouwen als dragers en variaties van emotionele ladingen, die in de conversatie verschijnen en vervolgens vele kanten uitkunnen. Ze kunnen sfeerbeelden schetsen van relaties en hoe mensen zich daarin begeven. Ze kunnen complexiteit en verwarring vertolken, herinneringen of geraaktheden benoemen of illustreren hoe het is om te schreeuwen in de woestijn. Ze zijn het open laboratorium in de dialoog.

Deze hypothese maakt woorden boeiend, veelzijdig relationeel en betekenisdragend wanneer we ze uitwisselen in gesprek. We kunnen hun emotionaliteit bevragen of beantwoorden en oog hebben voor speelsheid en reliëf. Ze zijn uitnodigend, spanningsvol of uitputtend, maar altijd relevant.

Voor de werkrelatie met Charlie bood deze veelzijdige, relationele aandacht nieuwe kansen om te onderzoeken welke contextverbindingen meedeinen met zijn belevingen en te exploreren wanneer ervaringen van vroeger en nu elkaar kruisen, raken en beïnvloeden. Charlie en ik konden bespreken welke ingewikkeldheden dat met zich meebrengt voor hem en voor anderen. Ik kon en mocht op steunende wijze stilstaan bij argwaan en strijdvaardigheid en tegelijk spreken over de lastige effecten daarvan in situaties waarin deze gevoelens en neigingen weliswaar worden opgeroepen, maar een vervreemdend effect hebben op de interacties in het hier en nu.

Charlie en ik zijn nog altijd in gesprek. Dat gaat met pieken en dalen, maar dat kan wel tussen ons.

Willem Beckers

Maatschappelijk werker – systeemtheoretisch psychotherapeut en opleider, staflid van de Interactie- Academie. E-mail: willem.beckers@iaac.eu

Gepubliceerd met toestemming van de auteur.

Charlie is een pseudoniem. Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen berust op louter toeval.

Wil je graag zelf een therapeutisch traject opstarten? Ellen Lambrechts gaat graag samen met jou op pad in onze vestiging te Zoersel.

Literatuur

Cottyn, L. (2006). Samen zijn met mensen in emotie: een relationele benadering van emoties. Systeemtheoretisch Bulletin, 24(2), 143-159.

De Mol, J. (2006). Het delen van zijn emoties met anderen (social sharing of emo- tion). Systeemtheoretisch Bulletin, 24(2), 199-211.

Fredman, G. (2004). Transforming emotion. Conversations in counseling and psycho- therapy. Whurr Publishers.

Krause, I. (2010). Calling the context: Towards a systemic and cross-cultural approach to emotions. Journal of Family Therapy, 32(4), 379-397.

Lini, C., & Bertrando, P. (2019). Finding one’s place: Emotions and positioning in systemic-dialogical therapy. Journal of Family Therapy, 42(2), 204-221.

Miller, G., & de Shazer, S. (2000). Emotions in solution focused therapy: A re-exa- mination. Family Process, 39(1), 5-23.